apegapen

hassebassen

lorejas

scharrebier

apekool

havezaat (havezate)

madeliefje

scharrebijter

apelazarus

hazewind(hond)

maretak

scharretong

apezuur

(h)eremiet

marketentster

schattebout

ammehoela

hittepetit

marsepein(en)

schobbejak

ammelaken

hobbedob

masteluin

schollevaar

assegaai (assagaai)

hobbezak

nachtegaal

seneblad

assepoes(ter)

honnepon

oelewapper

sikkeneurig

avegaar

horlepiep (horlepijp)

ooievaar

sikkepit

bakkebaard

hossebossen

paarlemoer

slettebak

bandelier

hunebed

papegaai

snoezepoes

banderol

iezegrim

paperassen

snorrepijp(erij)

barrebiesjes

juttemis

parlesanten

spillebeen

bellefleur

juttepeer

parlevinken

spilleleen

bekkeneel

kakebeen

petekind (enz.)

spillepoot

bietebauw

kakement

pezewever

sporkeboom

bilzekruid

kakenestje

pielepoot

sporkehout

bollebof

kalebas

pierement

stedehouder

bolleboos

kalefateren

pierewaaier (-waaien)

takkeweer (enz.)

bollejagen

kattebelletje (briefje)

pierewiet

teutebel

bonnefooi

kazemat

pietepeuteraar (-peuterig)

tinnegieter

bruidegom

kierewiet

pikketanis

totebel

bullebak

kinnebak

poelepetaat

truttebol

burgemeester

kinnesinne

poppedeintje

tuttebel

dageraad

kissebissen

postelein

ukkepuk

deuvekater(s)

klerelijer (enz.)

prinsemarij

vagebond

duimelot

klessebessen

pruimedant

vagebonderen

elleboog

koddebeier

rammenas

vagevuur

ellepijp

koekeloeren

rampetampen

varekoe

elzevier

koekepeer

ravelijn

viezevazen

flierefluiten

kokkerellen

redekavelen

wallebak(ken)

gallemieze(n)

kolerewerk (enz.)

rederijker

wegedoorn

ginnegappen

krakkemikkig

reutemeteut

wielewaal

habbekrats

kribbekat

rikkekikken

wissewasje

hagedis

krikkemik(kig)

rikketik(ken)

zenegroen

hakketakken

kruizemunt

ringeloren

ziegezagen

hakketeren

kwispedoor

robbedoes (-doezen)

zielement

hannekemaaier

ledemaat

rozemarijn

zinnebeeld(ig)

harrewarren

lellebel

ruggespraak

zwezerik

hassebasje

leeuwerik

schallebijter