Er is een klein betekenisverschil.
ruilen
iets geven of ontvangen voor iets anders (doorgaans: van eigenaar wisselen)
Alleen wanneer u uw kassabon toont, kunt u uw aankoop ruilen.
verruilen
iets geven voor iets anders (doorgaans: vanuit de eigenaar gedacht)
Jonge vaders kunnen een werkdag verruilen voor een pappadag.
Bij ruilen horen de voorzetsels met, tegen en voor; bij verruilen heeft voor de voorkeur. Bij ruilen gaat het eerder om een transactie tussen twee personen. Bij verruilen ligt het accent op de ene persoon die iets inwisselt. Strikt genomen ruilt men dus een weekenddienst met een collega, en verruilt men vakantiedagen voor korter werken.